Basisvertrouwen betekent vertrouwen hebben in jezelf en in de ander. Een tekort aan basisvertrouwen kan ontstaan wanneer de gehechtheidsrelatie tussen het kind en de primaire opvoeders niet of onvoldoende is ontwikkeld. Bijvoorbeeld doordat er sprake was van separaties met opvoeders, veel wisselende opvoeders of omdat opvoeders onvoldoende emotioneel beschikbaar waren. Dit kan ook komen doordat er kindgebondenproblematiek (medische problemen, ontwikkelingsproblematiek) speelt of speelde.
Een gebrek aan basisvertrouwen kan ook op latere leeftijd ontstaan, zoals na het overlijden van een ouder of door scheiding van ouders. Gepest worden, leerproblemen of een beperking kunnen ook het basisvertrouwen onderuithalen. Onder dit soort omstandigheden ontwikkelt een kind strategieën die het helpen om zichzelf te beschermen en soms zelfs om te overleven, maar die later zorgen voor problemen in het contact met anderen.
Een tekort aan basisvertrouwen uit zich op verschillende manieren. Dat maakt het soms moeilijk te herkennen. Gedrags- en/of emotionele problemen die vaak samenhangen met verminderd basisvertrouwen zijn onder meer: alles willen bepalen, sterke controlebehoefte, driftbuien, angsten, jaloers zijn, geen troost toestaan, niet om hulp vragen, afwerend doen, alles in de gaten houden, onrust, faalangst, ruzies, concentratieproblemen. Onder deze zichtbare symptomen zit meestal een diepgewortelde angst om de opvoeder te verliezen of door hem/haar afgewezen te worden.
Naar Basic Trust verwijzen
U kunt verwijzen naar Basic Trust wanneer u vermoedt dat een kind onvoldoende basisvertrouwen heeft. Of wanneer u of de opvoeders zich zorgen maken over de ontwikkeling van de gehechtheidsrelaties tussen het kind en de opvoeders, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van situaties of omstandigheden waardoor de gehechtheidsrelatie onder druk is komen te staan. Hierbij kunt u denken aan: