Basisvertrouwen in de klas

Dit artikel is verschenen in de Basics 3-2006

Als kinderen beschikken over te weinig basisvertrouwen is dat ook op school merkbaar. Kinderen laten dat echter op zeer verschillende manieren zien. Bij sommigen doen zich gedragsproblemen voor, bij anderen leer-en/of motorische problemen, en natuurlijk komt een combinatie daarvan ook vaak voor. Ook variëren de problemen sterk in uitingsvorm en ernst.

De meeste kinderen zijn innerlijke onrustig. Die innerlijke onrust wordt veroorzaakt door gevoelens van onveiligheid en angst, die vaak samenhangen met onverwerkte ervaringen uit het verleden. Zij zijn over-alert op de omgeving. Het spreekt vanzelf dat deze kinderen moeite hebben met hun concentratie. Zij zijn te zeer bezig met het 'scannen' van de omgeving op potentiële bedreigingen, voelen zich te angstig of opgewonden, om ook nog aandacht te hebben voor een taak. Ze hebben dan ook moeite om zich over te geven aan de eisen van de leerkracht. Overgave betekent loslaten van een stukje controle, en dat levert meer angst op. Inactiviteit, soms hele dagen tot niets komen en zich onzichtbaar maken, of juist zich verzetten tegen de leerkracht, voelt dan veiliger voor ze. Bij veel kinderen is bewegingsonrust te zien.

Een gebrek aan zelfvertrouwen zorgt er bij deze groep kinderen vaak voor dat ze niet aan een taak durven te beginnen uit angst dat het ze niet zal lukken. Ze willen een vaardigheid graag kunnen beheersen, maar durven het leerproces niet aan te gaan. Ouders zien dit thuis ook. De lage verwachtingen van zichzelf of de angst om niet aan de verwachtingen van zichzelf en anderen te kunnen voldoen leidt er nogal eens toe, dat kinderen taken gaan vermijden, of juist afraffelen en helemaal niet laten zien wat ze eigenlijk kunnen. Leerkrachten worden hierdoor nogal eens op het verkeerde been gezet. Niet zelden blijkt een kind thuis over veel meer kennis en vaardigheden te beschikken dan het op school laat zien. Ook met gedetailleerd individueel onderzoek is dan niet goed te achterhalen op welk niveau het kind kan presteren. Bij kinderen die sterk in prestaties achterblijven is het evenwel zinvol om psychologisch/didactisch onderzoek te laten doen om tenminste een indicatie te krijgen van de cognitieve vermogens (het kind kan immers ook verstandelijk beperkt zijn). Ook al zijn de resultaten dan misschien gedrukt, de onderzoeksgegevens kunnen dan meer duidelijkheid geven over waar je het beste bij het kind kunt aansluiten.

Het spreekt vanzelf dat leerkrachten door deze kinderen nogal eens voor problemen worden gesteld. Hun taak wordt nog extra bemoeilijkt als kinderen hun onzekerheid en angst compenseren door sterk controlerend en bazig gedrag, of ook door stoerheid en verzet. Zij leggen daarmee een zware druk op de relatie met de leerkracht maar ook op die met medeleerlingen. Het vraagt veel van de leerkracht, zowel wat betreft pedagogische als didactische kwaliteiten, om kinderen met een gebrek aan basisvertrouwen goed te laten functioneren. Sommige kinderen zijn beter af in het speciaal onderwijs. Ook al beschikken ze over (boven)gemiddelde capaciteiten, ze zijn dan meer gebaat bij een kleinere groep, een meer gestructureerde situatie en meer gespecialiseerde leerkrachten en begeleiders.

De leerkracht kan helpen door het bieden van een veilige relatie. Hij of zij kan het kind iedere dag welkom heten, het kind laten voelen en merken dat het er mag zijn door het te benoemen ('jij zit met je neus op je schrift, doe jij even goed je best') en bij negatief gedrag niet afwijzen, maar positief voorzeggen ('jij zit naar buiten te kijken; ga maar verder waar je gebleven bent'). Ook is het van belang om steeds een streep te kunnen zetten onder nare gebeurtenissen en iedere dag weer opnieuw te beginnen. Heel belangrijk is ook het bieden van een veilige en gestructureerde omgeving. Dit kan door het kind rustig en duidelijk te corrigeren en begrenzen, een veilige plek in de klas te geven, rust en regelmaat te creëren door goed klassenmanagement en het kind bij negatief gedrag niet weg te sturen, maar in de klas een time-out te geven. Hulp bij het zelfstandig werken kan gegeven worden door het kind bij iedere deeltaak even op gang te helpen, door het af en toe te benoemen ('je bent nu bij som 5, dat schiet al lekker op'), door het te helpen overzicht te krijgen over de taak en eventueel achteraf nog even de taak door te spreken. Zo gaat het kind meer controle over de taak ervaren en kan het een volgende taak weer beter aan. Het is belangrijk om de verwachtingen niet te hoog te stellen, zodat het kind zich competent kan voelen. Ook in meer vrije situaties op school is het bieden van structuur belangrijk. Zo kan het helpen om een opdrachtje te geven, het kind soms even in de buurt te houden of het aan een ander kind te 'koppelen'.

Hoe tegenstrijdig het ook moge klinken: ouders zijn degenen die hun kind met een gebrek aan basis-vertrouwen het beste kunnen helpen met hun problemen op school. Niet door ze steeds bij te willen spijkeren, maar juist door helemaal geen druk te leggen op schoolprestaties, accepterend te zijn, gedrag en gevoelens te benoemen en te werken aan een veilige basis. Hoe beter de relatie met de ouders wordt, hoe meer zelfvertrouwen het kind krijgt. Het gaat dan geleidelijk ook buitenshuis op zichzelf en anderen vertrouwen. Vaak verbeteren de prestaties op school dan vanzelf en wordt duidelijk wat het kind echt kan.

Marijke Kellaert

Terug

professional aan het woord

"In de 3-daagse training vond ik het heel prettig dat theorie en praktisch oefenen steeds afgewisseld werden, zo had ik - onderbouwd - gelijk iets in handen waar ik de volgende dag met clienten mee aan de slag kon"